Van middeleeuwse naar moderne methoden

Binnen de KNPV en de verschillende werkhondenverenigingen is in de loop van de jaren langzaam het inzicht ontstaan, dat het africhten van honden met harde middelen of met schoppen en slaan toch niet de manier is om honden wat te leren. De wetenschap, vooral de biologie en ethologie, is steeds verder gegaan met onderzoek naar het wezen van de hond.

Intelligentie van de hond
In de psychologie zijn rond de jaren vijftig van de vorige eeuw leertheorieën ontwikkeld, die niet direct voor honden gedacht waren, maar wel heel bruikbaar bleken in de africhting. Inmiddels is bekend, dat honden intelligente wezens zijn die heel goed in staat zijn om allerlei oefeningen te leren als deze op de juiste manier worden aangeboden. Honden worden vanwege hun geweldige reukvermogen ingezet op vele verschillende gebieden, zoals het opsporen van explosieven, drugs of illegalen die zich in vrachtauto’s of containers verstoppen, evenals het opsporen van ziekten als kanker, maar ook tabak en geld. Daarnaast worden ze ingezet bij arrestaties van criminelen, bij het neerslaan van relletjes of om voetbalsupporters in het gareel te brengen. Dit is zelfs nog maar een kleine opsomming van de taken waarvoor werkhonden worden opgeleid.

Opleiding
Om een stabiele werkhond te krijgen, die betrouwbaar is onder alle omstandigheden en zijn werk correct uitvoert, is een goede opleiding van groot belang. Binnen de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is er de ‘Basiscursus KNPV dresseur’ met een heel uitgebreid handboek voor de geleiders, waarin ze alles kunnen leren over de hond en zijn gedrag. Een goede observatie van de hond en begrijpen wat hij met zijn gedrag uitdrukt, het zogenaamde ‘lezen’ van de hond is een heel belangrijk onderdeel. Vanaf pup tot volwassen hond wordt uitgelegd wat een geleider moet weten. Als de hondengeleiders van de clubs waar door ‘Undercover in Nederland’ is gefilmd dit handboek hadden gelezen, én ernaar hadden gehandeld, zouden ze op heel andere wijze met hun honden hebben gewerkt. Het blijkt helaas dat de vernieuwing in training van honden nog lang niet tot alle hondenclubs is doorgedrongen. Daarbij moeten we ook constateren, dat dit handboek wel erg moeilijk geschreven is, en het misschien wel heel ontoegankelijk is, zeker als we bedenken dat de meeste africhters geen echte lezers zijn. Zelfs al wordt het in een cursus nader uitgelegd, blijft het helaas voor veel africhters een (te) moeilijke materie. Verreweg de meeste africhters zijn praktijkmensen die door doen en zien doen op het oefenveld de oefeningen leren.

Tradities en vergrijzing
Veel werkhondengroepen binnen zowel de KNPV als de IGP (Internationale Gebruikshonden Prüfungsordnung) hebben al een lange traditie en bestaan ook al heel lang. Ook zijn veel geleiders al jaren lid van de club en hun wijze van trainen heeft een lange traditie. Als er jonge geleiders bij de club komen wordt er veelal gekeken hoe de ‘oude rotten in het vak’ het doen, begeleid van verhalen over de prestaties uit het verleden die vaak indrukwekkend zijn. Op wedstrijden hebben gestaan, die een kwalificatie vooraf verlangen, is zeker een prestatie.

Binnen de KNPV telt ook nog dikwijls hoeveel honden iemand heeft afgericht. En voor nieuwe geleiders is de wijze waarop deze ervaren mensen hun honden africhten een voorbeeld. Zij doen hetzelfde met hun hond zoals ze die ervaren geleiders zien doen. Maar we weten ook dat mensen die in een bepaalde routine van jaren zitten niet zo heel makkelijk veranderen in hun aanpak van training. Het is niet altijd onwil, maar vaak ook onmacht. Het is dan ook voor een vereniging als de KNPV, maar ook bij de verenigingen die IGP beoefenen, een taak van het bestuur om de moderne manier van africhten tot in de verste uithoek van hun verenigingen te brengen. De moeilijke teksten van de ‘Basiscursus KNPV dresseur’ zullen toch nader uitgelegd moeten worden in hoe men de verschillende oefeningen op een nieuwe manier kan aanleren.

Er is bij alle werkhondenverenigingen steeds minder aanwas van jonge geleiders die het leuk vinden om met een hond te gaan werken. Daarbij speelt tevens een rol dat de wijze van trainen voor veel mensen niet aantrekkelijk is. Algemeen heeft de hond een heel andere rol in onze samenleving gekregen en wordt een hond veel meer als kameraad en vriend gezien, dan als materiaal om mee te werken. De binding is anders geworden.

Dit komt ook al tot uiting in het feit dat politiehonden tegenwoordig ook sociaal moeten zijn en niet zonder meer naar mensen mogen uitvallen. De hond moet altijd onder controle van de geleider zijn en mag duidelijk alleen op commando bijten (én loslaten). Hiervoor zijn andere type honden nodig dan de honden die vroeger werden geselecteerd bij de politie; dit verlangt ook een andere manier van africhting! Het blijft echter wel recht overeind staan, dat honden die voor de praktijk gebruikt zullen gaan worden ook een stabiel, robuust karakter moeten hebben, en tegelijkertijd zo moedig en belastbaar moeten zijn dat ze, bijvoorbeeld in het geval van een arrestatie of relletjes, het aandurven naar voren te gaan en niet achter de geleider kruipen.

Leren in stappen
Het gedrag dat wij zo’n hond willen leren, zit in zijn aanleg en daar kunnen we in de africhting gebruik van maken. Hij kan zitten, liggen, rennen, bijten, blaffen, enzovoorts, maar niet op een commando. Dat is wat wij hem moeten leren en binnen de africhting gaan wij zijn gedragingen sturen. Een van de onderdelen van het moderne africhten is oefeningen in stappen aanleren. Voor de hond is het dan duidelijk welke stap er gemaakt wordt en veelal wordt van achter naar voren gewerkt.

Hoe leert een hond: conditionering
Dit kan op verschillende manieren. Wij gebruiken binnen de africhting de operante conditionering, wat valt onder het begrip associatie leren. De hond heeft een associatie weten te leggen tussen zijn gedrag en de directe gevolgen van dat gedrag. Als hij op een bepaald gedrag direct iets aangenaams krijgt, zal hij dit gedrag vaker laten zien. Als de pup de zit leert en een koekje als beloning krijgt, zal hij dit graag doen. Toont hij een gedrag, dat onaangename gevolgen heeft, zal hij dit gedrag steeds minder laten zien. Binnen de operante conditionering kennen we vier vormen: de positieve en negatieve bekrachtiging en de positieve en negatieve correctie. De bekrachtigers worden ingezet om bepaald gedrag te laten toenemen en het corrigeren wordt gebruikt om bepaald gedrag te laten afnemen.

Hoe leert een hond: emoties
Maar naast het conditioneren speelt nog iets anders een heel grote rol bij het leren: de basale emoties en gevoelens van de hond. Jaak Panksepp (psycholoog, psychobioloog en neurowetenschapper) heeft in een onderzoek in 1998 aangetoond, dat de emoties bij dieren bewust ervaren worden. Hij onderscheidt hierbij zeven verschillende emotionele hersensystemen die zich uiten in waarneembaar gedrag dat geduid kan worden als enthousiasme en levenslust, angst, boosheid, verzorgende liefde, verdriet, lust en spelplezier. Wat dit in de praktijk betekent, is dat we eerst de hond in een goede stemming moeten krijgen om met hem aan het werk te gaan. Anders gaat hij het associëren met onaangename emoties – alle fijne, leuke, toffe beloningen ten spijt. Op een gegeven moment merken we namelijk vaak binnen de training dat we niet verder komen en geen communicatie met de hond meer hebben. De basis in de training van honden zal toch moeten uitgaan van zijn emoties, of te wel: hoe de hond het ervaart.

Ik denk dat veel africhters dit herkennen, en zich de dagen herinneren waar ze merkten dat de hond ‘zijn dag niet had’ en hij niet bereid was iets nieuws te leren, althans niet met het enthousiasme wat hij normaal aan de dag legt. Ook Marian Breland Bailey, Keller Breland en Bob Bailey, bekend met het trainen van allerlei dieren voor films en dergelijke, werkten met de clicker om hun dieren te trainen. Ze merkten echter ook dat de dieren een bepaalde tijd lang het geleerde uitvoerden. Het ging heel lang goed, tot deze dieren ook op zeker moment toch hun oorspronkelijke gedragingen weer gingen vertonen. Zo begonnen de varkens weer met hun snuit in de grond te wroeten, en de kippen scharrelden en krabden met hun poten aarde aan de kant. Het aangeleerde gedrag had geen aansluiting meer met de basale, instinctieve emoties van de dieren.

zit oefening

Vroeger versus nu: zit aanleren
Een voorbeeld hiervan is het aanleren van de zitoefening. De pup kan al zitten, maar kan dit niet op commando. Vroeger werd de riem omhoog en naar achteren getrokken, zodat de hond met zijn hoofd omhoog moest en daardoor vanzelf ging zitten; soms werd er tegelijkertijd een klap op zijn kont gegeven. De gedachte hierbij was, dat de hond de volgende keer bij het commando ‘zit’ dan wel snel zou gaan zitten om deze beide inwerkingen te vermijden. De honden die verzet kwamen, kregen dan nog sterkere inwerkingen om te gaan zitten. In de huidige tijd wordt de zitoefening al bij een pup aangeleerd middels het hooghouden van een koekje, waardoor de hond als vanzelf gaat zitten, en dan wordt hij beloond met dat koekje. Vaak wordt er tegenwoordig ook bij het aanleren van de oefeningen een clicker gebruikt, en ook binnen de africhting neemt het gebruik ervan langzaam toe.

De clicker is een instrument om de hond te laten weten dat hij het goed heeft gedaan en de beloning volgt. Het is een handig instrument bij het aanleren van een oefening, mede omdat je hierdoor heel exact kunt timen. Honden vinden het heel leuk om deze oefeningen te doen en spelenderwijs wordt de (zit)oefening geleerd, die de hond dan uiteindelijk op commando kan uitvoeren. Vaak hebben geleiders niet het geduld om op deze wijze met een hond te werken. Vaak speelt ook nog de gedachte dat je met een pup nog niets kunt doen, en pas met een jaar kunt beginnen met het aanleren van de oefeningen. Dat is in wezen dus verloren tijd, want dat wat verlangd wordt als oefening kan een pup ook al. Als dit spelenderwijs wordt aangeleerd zijn deze oefeningen met een jaar al heel gewoon voor de hond.

Nieuwe inzichten
De uitslagen van veel onderzoeken die tegenwoordig worden gedaan naar het gedrag bij honden en hun mentale gesteldheid, en welke plaats ze hebben binnen onze samenleving, zorgen voor heel veel dynamiek in de wijze van africhting. Zo is er internationaal al een hele discussie of de stokslag, die bij het onderdeel pakwerk in de IGP gegeven wordt, niet uit het programma moet worden gehaald; in Zwitserland is het niet meer toegestaan om die stokslagen te geven. In het verleden is de harde stok reeds vervangen door de soft stok, en nu moet hij helemaal weg – vindt een grote groep in de bevolking.

Nieuwe plaats
De hond, ook de werkhond, heeft een nieuwe plaats gekregen binnen de samenleving. Hij is steeds meer gezinshond geworden en het alleen in de kennel houden van een hond komt steeds minder voor, hooguit nog bij professionele bedrijven die meerdere honden hebben voor diverse taken. Toch willen steeds meer mensen een hond voor de bescherming van huis en haard. Deze hond moet dan toch wel middelgroot zijn met een stabiel, robuust karakter. En dan graag getraind in het beschermen van huis en haard. Mensen die zo’n hond voor zichzelf willen, komen veelal in de IGP clubs terecht voor training. De mensen die politiehonden willen opleiden en trainen, doen dit via de KNPV. Beide programma’s kennen het pakwerk ofwel manwerk, en daarbij is het de bedoeling dat de hond onbevreesd een man of vrouw in beschermende kleding ‘stelt’, wat betekent in de arm of in het been bijt. Het is niet de bedoeling dat hij dit niet durft, want dan is hij niet in staat zijn uiteindelijke politietaak uit te voeren. De eisen die worden gesteld bij de verschillende disciplines zijn vaak in tegenspraak met elkaar, iets wat het voor hond en geleider niet makkelijk maakt om deze onderdelen aan te leren. In een volgend artikel zal ik nader ingaan op de moeilijkheid van de verschillende onderdelen van het pakwerk. En nu aangekondigd is dat per 1 juli 2021 de stroomband niet meer gebruikt mag worden, zal dit toch flinke consequenties hebben voor dit onderdeel van de africhting.

Tekst: Ruud Haak

Literatuur:
Bailey, R. E., & M. B. Bailey (1980).
A view from outside the Skinner box.
American Psychologist, 35, pp.
942-946.

Breland, K., & Breland, M. (1966).
Animal Behavior. New York: The
Macmillan Company.

Panksepp, J. (1998). Affective
Neuroscience: The Foundations of
Human and Animal Emotions. New
York: Oxford University Press.